Oeral Kozakken

De Oeral Kozakken gemeenschap

De Oeral Kozakken leefden langs de rivier de Oeral grenzend aan de Kirgies steppe. Ze vestigden zich op de rechter oever van De Oeral zodat ze tegen de Kirgiezenhorden beschermd waren. Slechts op twee plaatsen hadden ze vestigingen op de linker oever, die ook dienst deden als militaire buitenpost. Het gebied dat ze bewoonden liep in een lijn van Mukhranov (ongeveer 55 km van Orenburg) naar Chunev, meer dan 700 km verder, waar de Oeral uitmondt in de Kaspische Zee. Ze woonden in "stanitsy", dorpen met honderd tot tweehonderd huizen, die 15 tot 20 km van elkaar verwijderd lagen. 

De Oeral stroomt door een reusachtige vlakte die voor het grootste deel bestaat uit onvruchtbare zoutvelden. Alleen de lager gelegen gebieden, de oevers van de rivieren en in het bijzonder de oevers van de machtige Oeral hadden vruchtbare bodem waarvan het meeste weiland was. De Kozakken deden weinig aan tuinbouw; degenen die ten noorden van Uralsk leefden in het geheel niet en degenen die in het zuiden woonden slechts hier en daar. Dichtbij hun huizen konden kleine tuinen aangetroffen worden. Ze leefden voornamelijk van visserij en veeteelt. Waarschijnlijk vestigden de Kozakken zich aanvankelijk vrijwillig aan de oevers van de Oeral.

De Kozakken waren robuust, knap, opgewekt, vlijtig, onderdanig aan de autoriteiten, moedig, gastvrij, onvermoeid en intelligent.

De eerste kolonisten waren de zogenoemde deserteurs van de Don die later werden vergezeld door vele vluchtelingen. In eerste instantie organiseerden ze zich op hun eigen wijze. Later verschafte de overheid hun gemeenschappen meer samenhang en eenheid door verschillende voorschriften. De Kozakken waren robuust, knap, opgewekt, vlijtig, onderdanig aan de autoriteiten, moedig, gastvrij (ze beschouwden het als een schande om voor eten en drinken betaling te accepteren), onvermoeid en intelligent. Aan hun wetten, gewoonten en leefwijze herken je het oude Rusland. Alle kozakken moesten in dienst en wel van 18 tot 20 jarige leeftijd binnen het gebied en van 20 tot 55 jarige leeftijd buiten het gebied, zo vaak als nodig was. Regel was echter, dat Don Kozakken 9 jaar dienden waarvan 3 jaar buiten het gebied en Basjkir en Oeral Kozakken 3 jaar buiten het gebied uit een totaal van 12 jaar. Volgens de voorschriften zouden ze hun militaire verplichtingen in een vaste volgorde moeten voldoen, maar in werkelijkheid was dat niet het geval. De omstandigheden waren daar niet altijd naar. Stel dat een man, die aan de beurt is om in dienst te gaan, zijn huis niet kon verlaten zonder zijn zaken in het honderd te laten lopen. Hij was echter welgesteld en zijn buurman arm. Bovendien had de buurman heen noodzaak om thuis te blijven. De buurman zou dan vrijwillig zijn plaats innemen terwijl de ander hem daarvoor betaalde en voor zijn gezin zorgde. De overheid was voorzichtig genoeg om aan deze regelingen niets te veranderen. Elke opdracht werd dus aan de gehele gemeenschap gericht in plaats van aan bepaalde personen. Dit verklaart waarom geen gebied zijn troepen zo snel en efficiënt verzamelde als de Oeral Kozakken. Een oorlog maakte een onmiddellijke mobilisatie van de troepen noodzakelijk. Vier regimenten van 550 man of tweederde van de gezonde mannen in het gebied moesten worden opgeroepen. Binnen drie weken verschenen zij op de aangewezen plaats, gewapend en volledig uitgerust. De opdracht om op het marktplein van Uralsk te verzamelen was van gemeenschap tot gemeenschap doorgegeven. De "voiskavoi", assistent en adjudant van de "ataman" hield de keizerlijke order boven zijn hoofd en riep tegen de verzamelde menigte:

"Atamany, jullie wordt opgedragen om je paarden te bestijgen
en vier regimenten te leveren".

Dan nam hij zijn hoofddeksel af, las de order hardop voor en bepaalde de plaatsen waar verzameld moest worden. En daarmee was de zaak voor de autoriteiten afgehandeld. Bij die gelegenheden organiseerden de troepen zichzelf op het marktplein. Ze groepeerden zichzelf veelal naar familie. De naaste familieleden beslisten wie het gemakkelijkst gemist kon worden en in de regimenten moest deelnemen. De overige familieleden betaalden hem, zorgden voor zijn uitrusting en verzorgden zijn gezin. Als het een dronkaard was, dan werd het geld niet aan hem doch aan zijn gezin gegeven. De te bepalen prijs hing o.a. af van het aantal familieleden. Degenen die moesten dienen in de keizerlijke garde in St.Petersburg ontvingen een aanzienlijk hoger bedrag. Alleen de rijksten en degenen die onmogelijk gemist konden worden waren vrij van militaire verplichtingen. Om daarvan zeker te zijn moesten ze echter een belangrijk deel van hun fortuin afstaan aan de anderen. Een overeenkomst kwam in zo’n geval als volgt tot stand: Een man bood 200 roebels om niet te hoeven gaan; een ander bood 300 roebels en een derde 350 roebels. Ze boden totdat iemand zich het bedrag niet kon permitteren en aanbood om te gaan. Hij ontving dan de som van wat de anderen hadden geboden om gevrijwaard te blijven. Op de vierde dag na de proclamatie van de order kwam de gehele bevolking op het marktplein van Uralsk tezamen en regelden de officieren de taakverdeling. De betalende partij presenteerde degene(n) waarvoor hij betaalde en vermeldde de overeengekomen prijs. Handen werden geschud terwijl de officier er zijn zwaard boven hield en aldus werd de overeenkomst bezegeld. Een dergelijke overeenkomst werd altijd nagekomen. Als ze zou worden gebroken, dan zouden de autoriteiten binnen twee weken ingrijpen en eenieder inrekenen die ze konden vinden. Na het bezegelen van de overeenkomst keerde iedereen huiswaarts en binnen 14 dagen waren de regimenten klaar om af te marcheren. En wat een perfecte troepen waren het. Ze vertrokken allemaal vrolijk en gewillig want het was hun eigen beslissing en ze werden goed betaald. Voor hun gezinnen werd gezorgd, ze waren goed uitgerust en het kostte de autoriteiten geen cent.

Het gehele gebied vormde een sociale, economische, militaire en politieke eenheid met het marktplein in Uralsk als centrum. 

De organisatie van de dorpen (stanitsy) was geheel in militaire stijl. Aan het hoofd van de grote dorpen stonden officieren terwijl de kleinere gemeenschappen onder leiding van een onderofficier stonden. Zij waren door de kroon aangesteld en belast met het handhaven van de wet en het regelen van burgerlijke zaken. Elk dorp beschikte over een complete militaire garde bestaande uit 15 tot 20 man. Zij waren belast met het houden van de wacht, in wachtposten tussen de afzonderlijke dorpen in, waarbij van groepjes van drie er steeds één op wacht stond en de andere twee aten of sliepen. De Kozak was altijd tot de tanden gewapend en nooit zonder zijn musket. Het gehele gebied vormde een sociale, economische, militaire en politieke eenheid met het marktplein in Uralsk als centrum. Van daar uit regeerde vroeger de "ataman" met zijn "voiskavye" het gehele gebied. Later werd hij bijgestaan door een comité van vier raadslieden. Vrijwel alle "atamany" waren van oorsprong Kozakken. De gehele Kozakkengemeenschap had één enkel budget. De inkomsten kwamen voor het grootste gedeelte uit de verkoop van visvergunningen. Zij werden gekocht door mannen die niet in actieve dienst waren en die geen visrechten hadden. De rest van de inkomsten kwam uit zoutbelasting. De Kozakken ontvingen zout voor huishoudelijk gebruik gratis. Het zout dat nodig was voor het pekelen van de vis werd belast. Het meeste zout werd uit het Inder meer gehaald. De Kozakkengemeenschap kende geen privé eigendom van land; het gebied was eigendom van wel 50.000 mensen. Dit betekende dat ook de weilanden eigendom van de gehele gemeenschap waren. Het binnenhalen van het hooi gebeurde onder toezicht van de "ataman" en zijn helpers, de "voiskavye", en de dorpsofficieren. De "ataman" bepaalde de datum waarop het hooien zou beginnen, meestal de eerste juni. Bij alle weilanden van enige omvang werden officieren als inspecteurs gestationeerd. Ieder Kozak die in het leger diende (uitsluitend zij hadden dit recht) koos het stuk land dat hij wilde maaien. De nacht voor het begin van de oogst verschenen zij op hun plek. Bij zonsopgang gaf de officier een signaal en iedereen begon zijn stuk land te maaien. Op de eerste dag maaide de Kozak eenvoudig een cirkel rond zijn plek. Alles binnen die cirkel werd zijn eigendom; hij zou dat in de volgende dagen rustig, met hulp van zijn familie, kunnen maaien. Rekenkunde en vindingrijkheid waren noodzakelijk om de juiste diameter van de cirkel te bepalen. Als hij op de eerste dag probeerde om een te grote cirkel te maaien dan zouden zijn buren zijn plek opgaan waar de cirkel nog open was. Het doel was een zo groot mogelijke cirkel te maaien en deze zo snel mogelijk te sluiten. De Kozak werkte daarbij met een ongelooflijke energie, nauwelijks de tijd nemend om te eten of te drinken, daar al het werk bij zonsondergang moest stoppen en iedereen zijn stuk land voor die tijd in zijn bezit gesteld moest hebben. Alleen de Kozak in actieve dienst mocht maaien, zonder enige hulp van zijn familie. Vóór de eerste juni was het niemand toegestaan om ook maar het kleinste plukje gras te maaien en het hooi mee naar huis te nemen. Zou men bij een Kozak thuis een zeis met gemonteerd mes aantreffen, dan werd hij van zijn aandeel hooi van dat jaar beroofd.

Zelfs als een Kozak een vis op het droge aantrof zou hij hem voorzichtig terug in het water gooien in plaats van mee naar huis nemen. 

Het vissen was ook zeer precies geregeld. Het was beperkt tot bepaalde tijden in de winter, lente en herfst. Wie buiten het seizoen durfde te vissen verloor zijn recht op een aandeel dat jaar. Zelfs als een Kozak een vis op het droge aantrof zou hij hem voorzichtig terug in het water gooien in plaats van mee naar huis nemen. In de winter bepaalde de "ataman" de dag waarop het visseizoen zou beginnen. De visvangst begon op een plaats ongeveer acht verst (1 verst is 1,6093 km) van Uralsk. Alle Kozakken in actieve dienst verzamelden daar de avond vantevoren, uitgerust met een ijsbreker en een haak om de vis uit het water te trekken. Elke visser beschikte bovendien over een paard en wagen, die door een familielid werd gereden. Zijn familie was het echter verboden hem bij het daadwerkelijke vissen te helpen. De vissers wachtten in een rij op de oever bij de door hun gekozen plek op het startsignaal. Als iemand op het ijs stapte voordat het signaal had geklonken dan verspeelde hij daarmee zijn recht op vis voor die dag. Alleen diegene die tot vis-ataman benoemd was mocht zich op het ijs begeven. Op de oever stond een kanon opgesteld dat afgevuurd werd als de ataman zijn signaal gaf. Op dat moment begaf iedereen zich op het ijs, selecteerde een plek, hakte een gat in het ijs en begon te vissen. Op de juiste plek, natuurlijk vantevoren goed uitgezocht, was elke stoot met de haak goed voor een vis. De familieleden op de oever hielpen de vis weg te halen. Alleen de soldaat mocht op het ijs en de eerdergenoemde hulpmiddelen hanteren. De Moskouse handelaren wachtten reeds op de oever en een zeer levendige handel begon. Gewoonlijk werd alle vis ter plekke verkocht. Gedurende drie weken na de eerste dag werkten ze hun weg 400 tot 600 km stroomafwaarts, onder dezelfde inspecteur en volgens de zelfde regels. In de lente visten de Kozakken vanuit boten van 12 tot 16 voet lang. Deze boten waren vakkundig uitgeholde bomen. Lang voordat de activiteiten begonnen verzamelde iedereen zich aan de oever. De Kozak stond dan aan de rand van het water met zijn hand op de boot. Aan de andere kant van de boot stond een ingehuurde Kirgies. Zodra het startsignaal klonk voer de boot met zijn bemanning, de Kozak en de Kirgies, de rivier op. Voor de herfstvangst werkten twee Kozakken met hun boten samen. Tussen de boten werden twee netten gespannen. Eén net met grote mazen en daarachter een fijnmazig net. De steur zwom door het eerste net en was dan tussen de twee netten gevangen. Het visseizoen in de lente en in de herfst duurde 6 weken. Vroeger werd op het marktplein van Uralsk verzameld en vertrok men in grote haast naar de rivier zodra het startsignaal had geklonken. Het tumult was daarbij groot en er gebeurden vele ongelukken. In de herfst werd ook op de Kaspische Zee gevist. Daarbij werd gebruik gemaakt van grote sleepnetten en mocht iedereen deelnemen en helpen. Om de kaviaar te prepareren werd de vis onmiddellijk gezouten. Voor het zout dat men daarvoor gebruikte moest belasting worden betaald. Er werd altijd een portie verse kaviaar door een Kozakken officier naar de keizer in St.Petersburg gestuurd. Dit staat bekend als het "hapje van de tsaar" (tsarskii-kusok).